Welke persoonsvorm staat in de verleden tijd (vt)?
- De kat krabt de krullen van de trap.
- De vlieger hangt hoog in de lucht.
- Hoeveel is 500 min 299?
- Ze huppelden naar school.
Welke persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd (tt)?
- Ik bedacht me op het laatste moment.
- Sarah zei het je nog.
- Iedereen vergeet wel eens wat.
- We moesten wel terug.
Welke persoonsvorm staat in de verleden tijd (vt)?
- We rennen de zee in.
- Patrich geeft de planten water.
- De klok sloeg 10 uur.
- Ome Gerrit danst van plezier.
Welke persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd (tt)?
- Moeder woog op dat moment 70 kilogram.
- Rachid probeert het tenminste.
- Jullie werden naar het andere gebouw gebracht.
- Thijs plakte het briefje op de deur.
Welke persoonsvorm staat in de verleden tijd (vt)?
- De kaars brandde 12 uur achter elkaar.
- De merel heeft een worm in zijn snavel.
- Je kunt het ook op deze manier doen.
- Daar vinden we wel iets op.
Welke persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd (tt)?
- Ik sprong op de kast.
- Dat scheelde maar een haartje.
- Wil je de muziek iets zachter zetten?
- Het kopje thee smaakte me goed.