Werkwoorden E6

(c) lib-oefenen.nl

Vul de juiste werkwoordsvormen in.kikker.png
tt = tegenwoordige tijd (tijd van nu)
vt = verleden tijd (tijd van toen)


1. Juultje (zwemmen, tt) twee keer per week.

2. We (rennen, vt) wel tien rondjes.

3. Martins ouders (praten, tt) nu met de juf.

4. Waarom (tekenen, vt) je toen zo vaak kikkers?

5. Uit de speaker (knallen, tt) nog steeds muziek.

6. We (begroeten, vt) de burgemeester, toen hij in onze klas kwam.

7. Ik (kneden, vt) het deeg.

8. Hoe vaak (rijden, tt) je naar het buurthuis?

9. Team groen (worden, tt) vast en zeker kampioen!

10. Jullie (maken, vt) toen zeker een grapje?